Wat wel zeker is dat deze Dirck Pietersz van Nierop de opa van Catrina geweest is. In een attestatie van 1589 uit Enckhuisen staat dat een zekere Dirck Pieters Hooghseedt poorter van Nierop is en 42 jaar oud. Dat moet dus de opa van Catrina zijn en hij is leraar van de Doopsgezinde Gemeente der Friezen. Maar zijn vrijzinnige interpretatie van de geloofsleer breekt hem op. Hij zal niet de enige Hoochsaet blijken te zijn die moeilijkheden krijgt met de Doopsgezindten. In 1589 wordt hij op een bijeenkomst in Hoorn uitgebannen door geloofsgenoten die strenger in de leer waren. Onder leiding van Lubbert Gerritsz. heeft hij toen zijn bijdrage geleverd aan het stichten van een afzonderlijke gemeente van de Jonge Westfriezen. Deze gemeente begon in 1592 en samenwerkingverband met de Waterlandse gemeente en ging in 1602 daarin definitief op.
Dirck Pietersz. neemt in deze gemeente geen vooraanstaande plaats in. Hij overlijdt op 13 januari 1605. Uit het huwelijk van Dirck met Griet Reijersdr., rond 1568, worden vijf kinderen geboren; Pieter, Jan, een onbekende dochter, Reijer en Maritje. Hun tweede zoon, Jan Dircksz Hoochsaet, wordt in 1571 in Nieuwe Niedorp geboren en is 26 jaar als hij naar Amsterdam vertrekt en kompasmaker wordt. Daar ontmoet hij Femmetje Jansdr. en op 19 februari 1600 trouwen zij in Amsterdam en gaan bij de Haarlemmersluis wonen.
Femmetje behoort dan nog niet tot de Doopsgezinden want zij laat zich pas op 23 januari 1613 tot de Waterlandse gemeente dopen.
In 1614 krijgt Jan Dircksz. Hoogsaet het moeilijk met zijn geloofsgenoten. Hij wordt beschuldigd van zondig gedrag en wordt aangemaand hiervoor boete te doen. Waaruit de zonden bestaan wordt niet duidelijk, maar wel dat Jan niet van zins is boete te doen en hij neemt afscheid van de geloofsgemeenschap. Jan en Femmetje krijgen twee kinderen, dochter Trijn Jans., onze latere Catrina, in 1607 en ruim negen jaar later zoon Jan. Vader Jan, Jan Dircksz. overlijdt in 1618 als hij 47 is en moeder Femmetje in 1624 ook op 47 jarige leeftijd. De kinderen Trijn Jans. en Jan Jansz. zijn dan wees en resp. 17 en 8 jaar oud. Als de voogden over Trijn en Jan worden Isaac Warnaertsz. en hun oom Claes Jacobsz. aangesteld.
Trijn is 20 jaar als zij op 23 januari 1627 trouwt met de 28 jarige Pieter Claesz. Croon. Na ongeveer een jaar overlijdt haar echtgenoot Pieter en blijft ze kinderloos achter. Negen jaar later trouwt Trijn die dan 30 jaar is op 1 juni 1637 met de rijke lakenhandelaar Hendrik Jacobs Rooleeuw van 39 jaar oud. Hendrik is weduwnaar en heeft uit zijn eerder huwelijk vijf kinderen waarvan er twee rond 1645 overlijden. Trijn moest, omdat Hendrik tot de Waterlandse Gemeente der Doopsgezinden behoorde, voor haar huwelijk lid worden van deze gemeente. Nu was Trijn al eerder op volwassen leeftijd Gereformeerd gedoopt en kon zonder doop in mei 1637 tot de Doopgezinde gemeente toetreden.
Door haar huwelijk met Hendrik werd Trijn in een familie opgenomen die veel aanzien genoot in de Waterlandse Gemeente. De vader van Hendrik, die Jacob Theunisz. heette, was een welgesteld lakenkoopman geweest en een goede vriend van de dichter Joost van den Vondel. Na de dood van Jacob Theunisz. hadden zijn twee zonen Isaac Jacobsz. en Hendrik Jacobsz. de lakenhandel overgenomen waarbij Isaac de lakenhandel voor zijn rekening nam en Hendrik zich bekwaamde in het karmozijnverven. Samen bleven ze in het ouderlijk huis aan de Korte Nieuwendijk, thans nummer 35, wonen. Het huis droeg de naam De Rotgans waar “de Rode Leeu in het bord uytsteeckt”. En daarom zijn de twee broers zich Rooleeuw gaan noemen.
Huwelijksproblemen van Trijn
Op 2 januari 1646 getuigen Lijsbeth Pieters. oud 27 jaar en de 25 jarige naaister Neeltge Gangloffsdr. tegenover Jacob van Loosdrecht dat Trijn verscheidene malen heeft beweert dat de schoonvader van Hendrik een zekere Pieter Claesz Voordewint en zijn dienstmaagd een verhouding met elkaar hebben. Beide vrouwen hebben deze bewering plechtig tegengesproken.
In het zelfde jaar verklaart op 15 augustus Trijntge Gerritsdr. oud 48 jaar uit Monnickendam op verzoek van Hendrik Jacobsz Rooleeuw tegenover Jacob van Loosdrecht dat zij ongeveer twaalf jaar geleden een kind van Hendrik “ter minne” heeft gehad. En in tegenstelling wat onze Trijn haar wilde laten verklaren heeft niet Hendriks kind haar met pokken besmet, maar heeft zij de besmetting van een ander kind opgelopen en daarmee het kind van Hendrik besmet. Tot slot liet Hendrik in 1647 vier personen opdraven die tegenover Jacob van Loosdrecht getuigden dat Trijn goederen verduisterde die niet tot de huwelijksgemeenschap behoorden.
Maar na deze vier getuigenissen tegen Trijn was de beker nog niet leeg. Hendrik maakte in 1649 zijn testament op ten overstaande van Jacob van Loosdrecht. Op dat moment waren drie van zijn vijf kinderen, Pietertge, Neeltge en Jacob overleden en bleven Jan, die zich Jacob ging noemen, en Abraham over: zij waren resp. 18 en 15 jaar oud. In dit testament liet hij vastleggen dat zijn zonen Jacob en Abraham de enige erfgenamen waren met de uitdrukkelijke voorwaarde dat zij nooit hun erfenis aan de familie van hun moeder zouden nalaten.
In 1657 was het met Hendrik, de Doopsgezinde voorganger, niet zo best meer. Zijn zonen Jacob en Abraham hadden zich van de Doopsgezinde gemeente afgekeerd en werden resp. hervormd en katholiek en er overleden drie van zijn kinderen. De familie van zijn eerste vrouw was op de hand van Trijn en zijn zaken gingen steeds meer achteruit. Bijzonder was wel dat Hendrik op 50 jarige leeftijd tegenover de notaris Jacob van Loosdrecht liet vastleggen dat hij altijd een braaf man geweest is. Daarover werd blijkbaar in zijn omgeving anders gedacht.
Catrina en Rembrandt
Na deze turbulente periode wordt Trijn weer opgenomen in de Waterlandse Gemeente. In 1657 geeft ze Rembrandt opdracht om haar samen met haar lievelingspapegaai te schilderen. Ook laat ze haar deftige naam Catrina Hooghsaet daarop aanbrengen. In dat zelfde jaar laat ze drie testamentaire beschikkingen vastleggen. Het is altijd weer mooi om te lezen hoe ze vroeger omschreven dat iemand wilsbekwaam is. Over Trijn Jans. ziet dat er zo uit: “synde kloeck ende gesont van lichame, gaende ende staende en haere memorie, verstant ende uytspraecke wel hebbende”. Als eerste beschikking liet ze legaten na aan alle neven en aan haar driejarige lievelingsachterneef Jan Hoogsaat, de latere kunstschilder van o.a. een zolderstuk in het Koninklijk Paleis op de Dam. In haar tweede beschikking liet ze vastleggen naar wie haar kleding ging o.a. die ze op het portret aanhad: mantels, rokken enz., haar goeden oorijzer krijgt haar tante Marretje Dircksdr Hoogsaet. Het parkietje met kooi gaat naar Giertye Cromelingh huysvrouw van Pieter van Poel en hemden, neusdoeken en andere kledingstukken van haar overleden broer Jan krijgt haar kleine neefje enz.
Hier verschijnt een gulle Trijn die in haar testament alle familie in haar bezittingen laat delen. Dat Trijn zich door Rembrandt kon laten schilderen heeft zeer waarschijnlijk te maken met de slechte financiële omstandigheden waarin de schilder in die tijd verkeerde. In 1656 werd hij gedwongen om al zijn bezittingen te verkopen om zijn schulden te kunnen betalen. De opdracht die Trijn hem gaf was meer dan welkom.
Na de dood van Hendrik op 23 augustus 1670 is Trijn drie jaar later op 66 jarige leeftijd voor de derde keer in het huwelijksbootje gestapt. En wel op 3 maart 1673 met de 53 jarige chirurgijn Jan Schilt van Lubstadt. Met hem heeft zij nog twaalf jaren samengeleefd voordat ze op 8 december 1685 op 78 jarige leeftijd in de Nieuwe Lutherse kerk te Amsterdam begraven wordt. Negen maanden later wordt haar man Jan op 20 september 1686 in dezelfde kerk begraven.
Het schilderij is te koop!